Een bv heeft in 2009 een pand in verhuurde staat verkocht aan haar dga. De dga heeft het pand met de daarop rustende schuld aan de bv in de jaren tot en met 2012 in zijn aangiften inkomstenbelasting verantwoord in box 3. Eind 2012 heeft de bv voor twee gedeelten van dit pand huurovereenkomsten gesloten met derden, ingaande op 1 januari 2013. De dga heeft het pand met ingang van 2013 overgeheveld naar box 1 en verantwoord als aan de bv ter beschikking gesteld pand. Het aangegeven resultaat was negatief. De bv heeft in haar aangifte Vpb 2013 geen opbrengsten uit de verhuur van het pand verantwoord. De Belastingdienst heeft de terbeschikkingstelling van het pand niet geaccepteerd.
In hoger beroep was in geschil of de Belastingdienst het pand terecht niet heeft aangemerkt als een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel. Volgens de inspecteur vervult de bv bij de verhuur van het pand slechts een intermediaire rol. Hof Arnhem-Leeuwarden deelt de opvatting van de Belastingdienst. De dga en de bv hebben geen afspraken gemaakt waarbij de beschikkingsmacht over het pand is overgedragen aan de bv. De afspraken gaan niet verder dan een verdeling van de huuropbrengsten in de verhouding 85% voor de dga en 15% voor de bv. Het leegstandsrisico is derhalve eveneens voor 85% voor de dga. Dat betekent dat de dga in economische zin het belang bij het pand voor 85% heeft behouden. Niet is gebleken dat de bv feitelijk als verhuurder is opgetreden. De terbeschikkingstellingsregeling is niet van toepassing. Het pand en de daarop rustende schuld vallen ook in 2013 in box 3.
Stel een vraag: