Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan een ondernemer, die een supermarkt en enkele avondwinkels exploiteert. Ook is aan de ondernemer een vergrijpboete opgelegd.

In het hogerberoepschrift heeft de ondernemer aangeboden om de herkomst van door hem gedane privéstortingen en een langlopende lening aannemelijk te maken door middel van getuigenverklaringen. Hof Den Haag passeert het bewijsaanbod. In de uitnodiging voor de zitting heeft de griffier de ondernemer gewezen op de mogelijkheid om getuigen mee te brengen naar de zitting of op te roepen. Nadere stukken, zoals schriftelijke verklaringen, moeten uiterlijk tien dagen voor de zitting worden ingediend. Van deze mogelijkheid heeft de ondernemer geen gebruik gemaakt. Het belang van een doelmatige procesgang weegt voor het hof zwaarder dan het belang dat de ondernemer heeft bij het alsnog overleggen van het aangeboden bewijs.

Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur de contante stortingen en de langlopende lening als niet verantwoorde omzet mogen aanmerken. De ondernemer heeft geen plausibele verklaring voor de herkomst van deze bedragen gegeven. Verder is de omzet terecht gecorrigeerd met een bedrag van € 209.000 aan negatieve kassaldi. Uit de administratie van de ondernemer blijkt dat tot dat bedrag meer contante uitgaven zijn gedaan dan er aan contanten is binnengekomen. Op basis hiervan heeft de inspecteur mogen aannemen dat er meer omzet is geweest.

Het hof deelt de opvatting van de rechtbank dat de inspecteur grove schuld van de ondernemer heeft bewezen. De vergrijpboete is terecht opgelegd.