De staatssecretaris van Financiën heeft de kabinetsreactie op het evaluatierapport van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting naar de Tweede Kamer gestuurd. Doel van deze wet is de positie van starters en doorstromers op de koopwoningmarkt te verstevigen ten opzichte van beleggers. Dit doel wordt bereikt door de invoering van de startersvrijstelling en van verschillende tarieven in de overdrachtsbelasting.
De belangrijkste uitkomst van de evaluatie is dat starters er sinds de inwerkingtreding van de wet op vooruit zijn gegaan. De tariefdifferentiatie is doeltreffend en deels doelmatig vanwege de negatieve neveneffecten op de huurmarkt voor woningen en de markt voor niet-woningen. De verdere verhoging naar 10,4% is als doeltreffend en deels doelmatig beoordeeld.
Hoewel de evaluatie laat zien dat de doelstellingen van de differentiatie in de overdrachtsbelasting behaald zijn, legt de evaluatie ook de bredere problematiek op de woningmarkt bloot. Er is een woningtekort in Nederland, waarbij een groeiend aantal huishoudens zoekt naar een koop- of huurwoning. Zo concluderen de onderzoekers dat de differentiatie van overdrachtsbelasting waarschijnlijk heeft geleid tot een langzamere groei van de huurwoningvoorraad.
Onderdeel van het Belastingplan 2025 is de invoering van een algemeen tarief van 8% voor woningen per 1 januari 2026. Het tarief van 10,4% geldt dan alleen nog voor niet-woningen. Deze maatregel moet het investeren in huurwoningen aantrekkelijker maken. Het kabinet kiest er bewust voor om het algemene tarief van 10,4% voor niet-woningen te behouden. Een generieke verlaging van het algemene tarief zou naar verwachting voor het grootste gedeelte ten goede komen aan investeerders in ander vastgoed dan woningen. Wel zullen leningen en subsidies voor de transformatie van leegstaande kantoorpanden en andere bestaande gebouwen breder ingezet worden.
Stel een vraag: