Het (belasting)jaar 2020, een bijzonder jaar, niet alleen vanwege de fiscale nationale en internationale tumult welke in de laatste paar jaren op ons land is afgekomen zoals ATAD 1, ATAD 2 en de Mandatory Disclosure Richtlijn maar ook vanwege de fiscale regelingen welke dit jaar in het leven zijn geroepen als gevolg van de COVID19 Pandemie. Fiscale regelingen welke in ieder land net weer even anders zijn…
2020, het jaar waarin ook het Multilateraal Instrument (hierna: MLI) voor Nederland van kracht is geworden. Wat was dat eigenlijk ook alweer? Het Multilateraal Instrument is één van de resultaten van de G20 en OESO inspanningen rondom de zogenaamde Google en Starbucks affaire. Vanaf het jaar 2010 werd wereldwijd duidelijk dat Multinational Enterprises (hierna: MNE’s) als ondermeer Apple, Amazon, Google, Starbucks en nog vele andere zich (fiscale) structuren konden veroorloven waardoor hun wereldwijde vennootschapsbelastingdruk 0%-5% werd. Het moge duidelijk zijn dat zulke structuren aanzienlijke kosten met zich meebrengen en daardoor alleen bereikbaar waren voor de happy few (MNE’s).
Middels het MLI is het mogelijk geworden om voor de landen welke het MLI ondertekend hebben in één keer hun belastingverdrag aan te passen. Inmiddels hebben 94 landen het MLI ondertekend en staan er meer landen op de rol om het MLI te onderteken. Daarnaast is de toelichting op het OESO modelverdrag in 2017 ook in lijn met de door het MLI voorgestelde wijzigingen van de (“oude”) verdragsbepalingen gebracht. Landen die het MLI dus niet hebben getekend maar wel de dynamische methode hanteren bij hun verdragsbepalingen, hebben dus wel degelijk met de MLI wijzigingen te maken.
Het MLI kent kort door de bocht gezegd een aantal minimale vereiste bepalingen en een aantal optionele bepalingen. De minimale bepalingen zijn sowieso van toepassing op het moment dat beide landen (die getekend hebben) ook hun ratificatie hebben gedeponeerd. De optionele bepalingen zijn alleen van toepassing op het moment dat beide landen welke de ratificatie hebben gedeponeerd, ook beide hebben gekozen voor de optionele bepaling.
De belangrijkste minimale vereisten zijn zonder twijfel de aanpassing van de “preambule” en de zogenaamde “principal purpose test (hierna: PPT)”.
De preambule, zijnde de aanhef van ieder Belastingverdrag is aangepast in die zin dat een Belastingverdrag thans duidelijk aangeeft dat deze niet langer mag leiden tot dubbele niet-belastingheffing.
Wat betekent dit nu? Er zijn veel landen zoals bijvoorbeeld Portugal, Malta en de UK (let op: feitelijk geen EU meer ná 31 december 2020) welke speciale fiscale regimes kennen op basis waarvan niet geheven wordt, zoals de zogenaamde “pensionado” regeling of de “remittance based” regelingen waarbij inkomsten alleen in de heffing vallen als ze ook daadwerkelijk binnen de jurisdictie van een land worden begrepen. Feitelijk kwam het er dan op neer dat inkomsten welke aan de voornoemde landen waren toegewezen op basis van het belastingverdrag niet in de heffing betrokken werden. Thans betekent dit dat het betreffende belastingverdrag dan niet van toepassing is zodat het andere land (mits zulks ook kan op basis van haar nationale belastingwetgeving) kan heffen.
De PPT heeft als doel hetvoorkomen van verdragsmisbruik. Hierbij kan gedacht worden aan de zogenaamde “Deense zaken” van 2019 waarbij gebruik werd gemaakt van een verlaagd bronheffingspercentage door vennootschappen welke ongenuanceerd gezegd kwalificeerden als brievenbusfirma’s. Dit wordt onder de PTT gezien als misbruik en dus blijft toepassing van het belastingverdrag alsmede toepassing van een lager bronheffingpercentage dan achterwege.
Bij de optionele bepalingen kan ondermeer worden gedacht aan de verscherpte uitleg van de begrippen vaste inrichting / vaste vertegenwoordiger en de “tie-breaker”. De "tie-breaker" is van toepassing indien een entiteit op basis van de beide nationale wetgevingen van twee landen als inwoner wordt beschouwd en en dus in beginsel in beide landen in de heffing wordt betrokken voor het wereldinkomen. De “tie-breaker” bepaling maakte voorheen in de meeste belastingverdragen uit dat de plaats van “feitelijke leiding” in zo’n geval doorslaggevend was voor de bepaling van het fiscale inwonerschap. Echter, in het MLI is dit nu vervangen door de bepaling dat de belastingdiensten van de beide verdragsstaten het onderling moeten uitmaken. Daarbij geldt dat totdat er een uitkomst is, geen beroep kan worden gedaan op het belastingverdrag.
Indien u als ondernemer (natuurlijk persoon/rechtspersoon), werknemer, of particulier (pensioenen) grensoverschrijdend bezig bent, vergewis u zich dan goed welke veranderingen het MLI met ingang van 2020 voor u brengt.
Stel een vraag: