Voor het recht op ondernemersaftrek, waaronder de zelfstandigenaftrek, moet een ondernemer aan het urencriterium voldoen. Het urencriterium houdt in dat de ondernemer in het kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming besteedt. De ondernemer moet aannemelijk kunnen maken dat hij aan het urencriterium voldoet.
Het urenoverzicht van een ondernemer voor het jaar 2018 kwam uit op een totaal van 1.399 aan ondernemingsactiviteiten bestede uren. Daarin waren 500 uren begrepen, die de ondernemer heeft besteed aan een masterstudie rechtsgeleerdheid.
De rechtbank accepteerde de urenopstelling niet omdat deze globaal van aard was. Onduidelijk was wanneer de agenda is opgesteld. De urenopstelling omvatte categorieën werkzaamheden zoals marktoriëntatie, marketing, scriptie, website en administratie. Vervolgens is per dag per tijdsblok aangegeven dat aan een aantal van deze activiteiten tijd is besteed. De aard van de activiteiten is niet aangeduid. De beschrijving van de tijdsbesteding was voor vele dagen vrijwel identiek. De ondernemer heeft met dit urenoverzicht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in 2018 ten minste 1.225 uren aan de onderneming heeft besteed.
Aan beantwoording van de vraag of de aan de masterstudie bestede uren in aanmerking mogen worden genomen voor het urencriterium is de rechtbank niet toegekomen.
In hoger beroep oordeelt Hof Amsterdam dat de uren die de ondernemer aan de studie heeft besteed mee zouden kunnen tellen voor het urencriterium. Het hof verwijst daartoe naar een arrest van de Hoge Raad uit 2016. Dit arrest heeft betrekking op uitgaven voor opleidingen. Aan de vraag of kosten ondernemingskosten vormen, liggen dezelfde vragen ten grondslag als aan de vraag of aan een opleiding bestede uren meetellen voor het urencriterium, aldus het hof.
Of de gevolgde master ten opzichte van de reeds behaalde bachelor een aanvulling van kennis zou vormen waardoor de vakbekwaamheid in die mate is uitgebreid dat de aard van de diensten van de bestaande onderneming uitbreiding zou ondergaan, is de vraag. Ongeacht het antwoord daarop heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard. Het hof deelt de opvatting van de rechtbank dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het urencriterium voldoet.
Stel een vraag: